| |
Schuimhoudbaarheid
We drinken als zelfbrouwers allemaal graag een pintje. Wanneer dronk
jij je eerste slok? Tien tegen één dat je eerste kennismaking
met bier niet bestond uit een echte slok bier maar dat je in plaats daarvan
wat bitter schuim van een glas van je vader of oom slurpte. Of het aan
onze jeugdervaringen ligt of niet, feit is dat schuim en met name een goede
schuimhoudbaarheid door veel bierdrinkers gezien wordt als een belangrijke
eigenschap. Naar mijn oordeel terecht. Schuim is de kroon op het bier.
Een goed schuimend bier kun je alleen verkrijgen als je het brouwproces
goed beheerst.
Schuim
Dit artikel is onderverdeeld in een drietal delen. In het eerste deel wordt
stilgestaan bij een aantal wetenswaardigheden over schuim en schuimhoudbaarheid.
Het tweede deel gaat in op de schuimpositieve en schuimnegatieve stoffen.
Tenslotte worden de handelingen van het brouwproces besproken die zorgen
voor een betere schuimhoudbaarheid.
Wat is schuim?
Als we een flesje bier in een glas uitschenken ontstaat er schuim zodra
het bier de glaswand raakt. Door te variëren in de schenkhoogte en
de stand van het glas kunnen we de schuimkraag die gevormd wordt beïnvloeden.
De schuimkraag wordt ook bepaald door de vorm van het glas en kleine oneffenheden
in het glas. Het is bekend dat kelkachtige glazen zeer nadelig zijn voor
de schuimhoudbaarheid, terwijl bolvormige en tulpvormige glazen de schuimstabiliteit
bevorderen. Rechte glazen hebben schuimhoudbaarheidseigenschappen die hier
ergens tussenin liggen. Het zijn de kleine oneffenheden van het bierglas
waarop de koolzuurbelletjes gevormd worden. Aan het grensvlak van koolzuurgas
en de vloeistof vormt zich een laagje met oppervlakactieve stoffen die
voornamelijk uit eiwitten bestaat. Naarmate er zich meer van deze stoffen
in het bier bevinden is het laagje dat om het belletje gevormd wordt steviger
en kunnen de belletjes klein blijven. Kleine belletjes hebben in verhouding
een veel groter oppervlak dan grote belletjes. Een hoog koolzuurgehalte
in combinatie met het in oplossing zijn van weinig oppervlakactieve stoffen
zorgt voor grote koolzuurbellen die zich snel ontbinden.
In schuim dat bestaat uit vele kleine belletjes wordt het wegvloeien
van bier met daarin de oppervlakactieve stoffen belemmert. Bij grofblazig
schuim stroomt het bier tussen de bellen zo weg, het schuim droogt uit
en de bellen spatten snel uiteen (1). Het wegstromen van het bier is in
grote mate ook afhankelijk van de viscositeit van het bier. Ik zal hierop
zo dadelijk terugkomen.
Wat is een goede schuimhoudbaarheid?
Algemeen wordt aangenomen dat voor een goede schuimhoudbaarheid de
schuimkraag gedurende ten minste drie minuten op het bier moet blijven
staan voordat het sterk begint in te vallen. Een dergelijke tijdsperiode
geeft de uitbater van een café voldoende gelegenheid een goed uitziend
bier aan de drinker aan te bieden. Daarna dient op het bier een kleine
fijne schuimlaag te blijven totdat de laatste slok gedronken wordt. In
de praktijk betekent dit tussen de 10 en 30 minuten afhankelijk van de
schenktemperatuur, de vorm en grootte van het glas, het biertype en uiteraard
de grootte van de dorst.
Onderzoek
Naar de schuimhoudbaarheid van bieren wordt veel onderzoek gedaan.
Bij deze onderzoekingen moeten de omstandigheden volledig geconditioneerd
worden.
Zo wordt bij het uitvoeren van de proeven het bier meestal door robots
ingeschonken om de invloed van het inschenken te minimaliseren. Ook wordt
er alles aan gedaan om de proeven met schone glazen uit te voeren. De ruimte
waarin de proeven worden gedaan moet beschikken over een goed werkende
klimaatbeheersing. De invloed van de schenktemperatuur is namelijk vrij
groot. Naarmate de temperatuur hoger is heeft bier een mindere schuimhoudbaarheid.
Gelukkig is onze dorst ook wat groter als het buiten warmer is.
Er bestaan diverse methodes waarmee de schuimhoudbaarheid wordt bepaald.
Dit is heel vervelend omdat we daardoor onderzoeksresultaten afkomstig
van verschillende onderzoeksinstituten niet onderling kunnen vergelijken,
voor zover dit al mogelijk is omdat steeds andere bieren onderzocht worden.
Positief en negatief
Het zijn dus de eiwitten die een laagje vormen rond de koolzuurbelletje.
De stevigheid van het laagje wordt bepaald door schuimpositieve en schuimnegatieve
stoffen.
Eiwitten, mout en ongemoute granen
Tijdens het maischen worden de zeer grote eiwitten uit de mout en ongemoute
granen gesplitst in kleinere eiwitten door de werking van enzymen. De eiwitten
worden daardoor oplosbaar in het wort.
De vrijgemaakte eiwitten kun je grofweg in een drietal groepen onderverdelen.
Allereerst heb je de zeer grote eiwitmoleculen. Deze moleculen kunnen door
de enzymen verder worden afgebroken in kleinere delen. Door het feit dat
ze makkelijk uitvlokken bij het koken van het wort komen deze grote eiwitmoleculen
niet voor in het uiteindelijke bier.
De middelgrote eiwitten zijn van grote betekenis voor de kwaliteit
van het bier. Het zijn met name deze eiwitten die verantwoordelijk zijn
de schuimhoudbaarheid en volmondigheid van het bier. Ze zijn echter niet
uitsluitend gunstig voor de kwaliteit van een bier. Samen met polyfenolen
uit de mout en hop kunnen ze voor troebelingen zorgen. Overigens heb ik
jaren geleden al via statistisch onderzoek ontdekt dat bieren met een lichte
troebeling qua smaak beter scoren dan bieren die kraakhelder zijn.
De kleinste eiwitten die er bestaan zijn aminozuren. Deze stoffen gebruikt
de gist als bouwstof voor nieuwe cellen en om die reden zijn ze gewenst.
Een teveel aan aminozuren kan echter schuimnegatief uitwerken.
De keuze van de mout die we gebruiken heeft ook invloed op de schuimkwaliteiten
van een bier. De ene mout bezit nu eenmaal meer eiwit dan de andere. Per
jaar kan het gehalte aan eiwit in de gerst verschillen afhankelijk van
de weersomstandigheden van dat jaar.
Verder is het bekend dat caramoutsoorten een betere schuimhoudbaarheid
geven. Dit komt omdat door de bereidingswijze van caramout er grote eiwitmoleculen
aanwezig zijn terwijl de eiwitsplitsende enzymen het loodje hebben gelegd
(2). Voor een betere schuimhoudbaarheid worden vooral lichtgekleurde caramoutsoorten
gebruikt. De donkere soorten geven vaak te veel smaak.
Ook ongemoute granen hebben een positieve werking op de schuimhoudbaarheid.
De eiwitten van ongemoute granen zijn nog volledig intact en de eiwitsplitsende
enzymen zijn niet geactiveerd door het kiemproces.
Andere schuimpositieve stoffen
We hadden al gezien dat de viscositeit van een bier ook van groot belang
is voor de schuimhoudbaarheid in verband met het verhinderen van het uitdrogen
van het schuim. Slecht opgeloste mout werkt schuimpositief door de verhoogde
viscositeit ten gevolge van een hoger gehalte aan gomstoffen, bèta-glucaan
en pentosaan (allen grote afbraakproducten van celwanden).Toch wordt door
de professionele brouwers de voorkeur gegeven aan goed opgeloste mout in
plaats van slecht opgeloste mout vanwege het betere rendement, een beter
en vlotter verloop van de hoofd- en nagisting en een hogere vergistbaarheid
van het wort.
Het eiwitlaagje dat gevormd wordt rond een belletje kan versterkt worden
door hopbitterstoffen, polyfenolen en ijzerionen. De eerste twee genoemde
stoffen vormen met eiwitten complexen die gunstig werken op de schuimhoudbaarheid..
Mijn ervaring is dat een goed gehopt bier zorgt voor het goed plakken van
het schuim aan het glas. Voor elke slok die je neemt zie je dan een ringetje
aan de wand van het glas.
Ijzerzouten worden door sommige commerciële brouwers toegevoegd
aan het bier als schuimbevorderend middel. Deze stoffen kleuren het schuim
bruin, zeker als het bier een tijdje staat. Langzaam zie je het bier dan
aan de bovenkant ‘roesten’. Je kunt ijzerzouten vaststellen als je een
beetje schuim op de rug van je hand uitsmeert en er meteen aan ruikt. Als
je een metaalachtige geur waarneemt kun je er vrij zeker van zijn dat er
ijzerzouten in het bier aanwezig zijn. Dit trucje heb ik overigens geleerd
tijdens de cursus ‘Sensorische eigenschappen en degustatie van bier’ die
ik vorig jaar gevolgd heb (3).
Volgens de literatuur (4en 5) hebben ook Maillard-producten een positieve
invloed op de schuimhoudbaarheid. (Maillardproducten zijn verbindingen
tussen suikers en eiwitten die een donkere kleur aan het bier geven.) Dit
zou betekenen dat donkere mout een betere schuimhoudbaarheid zou geven
dan lichtere mout, immers in donkere mout zitten veel meer Maillard-producten dan in lichte mout. Mijn persoonlijke ervaring is echter dat donkere bieren
echt niet beter schuimen dan lichtgekleurde bieren. In mijn beleving schuimen
licht gekleurde bieren zelfs iets beter.
Een mogelijke oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat licht gekleurde
bieren vaak wat meer koolzuur hebben. Bieren met meer koolzuur schuimen
natuurlijk beter dan bieren met een laag koolzuurgehalte. Door het steeds
vrijkomen van koolzuurbelletjes kan de schuimkraag instant gehouden worden.
Schuimnegatieve stoffen
Ruim tien jaar geleden hield prof. Gilbert Baetslé een lezing
voor de leden van De Roerstok. De professor wees erop dat een goede schuimhoudbaarheid
niet zo zeer een kwestie is van de aanwezigheid van voldoende schuimbevorderende
stoffen maar eerder afhankelijk is van de afwezigheid van schuimnegatieve
stoffen. Ter demonstratie liet hij een glas met een flinke schuimkraag
zien. In dit schuim prikte hij met een naald die even gedoopt was in een
potje met hogere alcoholen en daarna aan de rand van het potje afgestreken
was. Het schuim siste weg en het bier kreeg een limonade-achtig uiterlijk.
Hogere alcoholen
Voor de schuimhoudbaarheid zijn hogere alcoholen zeer ongewenst. Maar
wat zijn hogere alcoholen, zul je je misschien afvragen. Hogere alcoholen
zijn alcoholen die meer dan twee koolstofatomen hebben. De kleinste alcohol
met één koolstofatoom is het giftige methanol. Ethanol bevat
twee koolstofatomen. Als we het over alcohol hebben bedoelen we meestal
ethanol. Volgens Narziß heeft ethanol een positieve invloed op de
schuimhoudbaarheid als de concentratie niet te hoog is. In grote concentraties
werkt deze alcohol wel schuimnegatief.
Propanol is met drie koolstofatomen de kleinste hogere alcohol. De
wat grotere alcoholen butanol en pentanol komen in bier in grotere hoeveelheden
voor dan propanol. Deze concentraties liggen bij bovengistende bieren hoger
dan bij ondergistende bieren (6). Naarmate een bier zwaarder is neemt ook
de concentratie aan hogere alcoholen toe.
Hogere alcoholen hebben een hoger kookpunt dan ethanol en ze hebben
een grote invloed op de smaak van het bier. De smaak van hogere alcoholen
wordt door veel mensen gewaardeerd. Het is om deze reden dat sommige brouwers
bewust een bier willen hebben met een hogere concentratie aan hogere alcoholen.
Dit ondanks de schuimnegatieve eigenschappen en het feit dat hogere alcoholen
voor een groot deel verantwoordelijke worden gehouden voor dat vervelende
gevoel the day after.
Esters
Esters zijn verbindingen tussen alcoholen en zuren. Net als hogere
alcoholen zijn esters vooral gistingsnevenproducten. Ze worden langs biochemische
weg door allerlei processen in de gistcellen gevormd. Vandaar dat de hoeveelheid
esters die aangemaakt wordt sterk afhankelijk is van de gebruikte giststam.
Naarmate een bier zwaarder is bevat het meer esters omdat er meer alcohol
en zuren aanwezig zijn waaruit de esters gevormd kunnen worden. Ook bieren
met hergisting op de fles bevatten meer esters. Verwonderlijk is dit niet
als je bedenkt dat bij aanvang van de hergisting de zuren en alcoholen
reeds aanwezig zijn.
De hoeveelheid esters die aangemaakt wordt is ook sterk afhankelijk
van de vergistingtemperatuur. Naarmate de temperatuur hoger is krijgen
we meer esters.
Naast de biochemische weg kunnen esters ook langs chemische weg gevormd
worden. Deze weg is echter een stuk langzamer. Je kunt de biochemische
weg vergelijken met de autosnelweg en de chemische weg met een zandpad.
Wanneer een bier bewaard wordt krijgt het langzaam meer esters via het
bewandelen van de chemische weg. Reizen over een zandpad gaat langzaam
maar als je de tijd hebt kom je er toch!
Vet en vetzuren
We weten denk ik allemaal wel dat vet schuimnegatief werkt. Als we
vette lippen aan een bierglas zetten zal het schuim snel verdwijnen. Vetrestanten
aan de glaswand moeten we steeds zorgvuldig verwijderen. Het vetvrij maken
van een bierglas kan met behulp van een normaal afwasmiddel, maar zeepresten
kunnen schuimnegatief werken. Er bestaan dan ook speciale vloeibare schoonmaakmiddelen
voor bierglazen en in de horeca worden deze veelvuldig gebruikt. Als we
alleen gewoon afwasmiddel in huis hebben moeten we de glazen na het schoonmaken
goed naspoelen met heet water om de zeepresten zoveel mogelijk te verwijderen.
Het drogen van een bierglas doen we met een linnen doek die we uitsluitend
daarvoor gebruiken.
Naast zetmeelketens en grote eiwitmoleculen komen in de mout ook vetstoffen
voor. En net als zetmeel en eiwitten worden de vetten uit de mout afgebroken
tot kleinere moleculen door enzymen. Voor een goed verloop van de gisting
is het van groot belang dat in het wort voldoende kleine onverzadigde vetzuren
aanwezig zijn omdat deze gebruikt worden voor de aanmaak van celmembranen.
Troebele wort bevat meer hogere vetzuren dan heldere wort. Bier bereidt
uit heldere wort zal daarom een betere schuimhoudbaarheid hebben. Overigens
is uit onderzoek gebleken dat heldere wort normaal gesproken nog voldoende
kleine vetzuren bevat om een goede vergisting te garanderen. Bijkomend
voordeel is ook dat de bieren beter smaken (7).
Schuimhoudbaarheid: een rode draad door het brouwproces
Het zal ondertussen wel duidelijk zijn dat we op vele momenten de schuimhoudbaarheid
van een bier kunnen beïnvloeden. Hieronder passeren ze de revue.
Maischschema en inmaischtemperatuur
Omtrent maischschema’s bestaan op dit moment geheel andere gedachten
dan een aantal jaren geleden. De gewijzigde kwaliteit van de mout is als
oorzaak hiervoor aan te wijzen. Mout is tegenwoordig veel meer opgelost
dan in het verleden. Dit betekent dat men de moutbestanddelen veel verder
laat afbreken tijdens het kiemen van de gerst. Door de verdere oplossing
van de mout kan het maischschema ingekort worden. Je zou kunnen zeggen
dat een gedeelte van het werk van de brouwer is overgenomen door de mouter.
Ik schrijf dat het maischschema ingekort kan worden maar eigenlijk is het
zo, dat het maischschema ingekort moet worden. In het verleden was
een maischschema gebruikelijk waarbij gedurende 30 minuten enzympauzes
werden aangehouden bij 37° C, 45ºC,
52ºC, 63ºC en 73ºC. Wanneer we nu een dergelijk schema gebruiken
worden de eiwitten te ver afgebroken, je hebt dan gewoon te weinig middelgrote
eiwitten en te veel aminozuren.
Het is gebleken dat een hogere inmaischtemperatuur zeer gunstig voor
de schuimhoudbaarheid en volmondigheid is. Het inmaischen bij 50ºC
of hoger is tegenwoordig bij de professionele brouwerijen heel gebruikelijk.
Verder behoort de inmaischtemperatuur niet te lang te worden aangehouden
(niet langer dan 20 minuten) om vervolgens naar de volgende stap te gaan.
Hoe
korter de eiwitafbrekende enzymen hun werk kunnen doen des te beter is
de schuimhoudbaarheid. Keerzijde is wel dat we een grotere kans hebben
op eiwittroebels in het bier. Vooral als het wat kouder gedronken wordt
kan het bier troebel worden.
Filteren beslag
Heldere wort geeft aanmerkelijk beter schuimende bieren dan troebele
wort. Voer het filteren van het beslag zorgvuldig uit. Giet het troebele
wort voorzichtig terug in de filterkuip. Pas daarbij goed op voor zuurstofopname.
Vang het wort pas op als deze helder is. Ga niet te lang door met het filteren
omdat er dan meer vetzuren in het beslag komen.
Uiteraard is ook de wijze van filteren van invloed op de helderheid
van het wort. Gezien de ervaringen de laatste paar jaar met koperen wortverzamelpijpen
(ook hevelfilters genoemd) worden door zelfbrouwers met dergelijke filtersystemen
helderder filterresultaten behaald dan met filterkuipen met horrengaas.
In de nummers 8, 9 en 10 van dit blad heb ik uitgebreid geschreven over
het filteren van het beslag en het spoelen van de bostel.
Het koken van het wort
Met het voortschrijden van de kooktijd isomeriseren er meer alfazuren
uit de hop. Geïsomeriseerde alfazuren werken positief op de schuimhoudbaarheid.
De meeste alfazuren worden bij het begin van het koken omgezet in iso-alfazuren.
Het lang koken van het wort zorgt voor een grotere extractie van looizuren
die schuimnegatieve invloed hebben. Langer koken dan 60 minuten is dan
ook uit het oogpunt van een goede schuimhoudbaarheid niet aan te bevelen.
Beluchten afgekoelde wort
Net als bij het koken bestaat er tussen schuimhoudbaarheid en het beluchten
van het wort een soort haat-liefde verhouding. Aan de ene kant zorgt beluchten
voor een afname van de hoeveelheid esters in het bier terwijl aan de andere
kant iets meer hogere alcoholen worden aangemaakt.
Toch staat de noodzaak voor het beluchten van het wort voor de professionele
bouwers buiten kijf. Door het beluchten worden de verzadigde vetzuren uit
de mout omgezet in onverzadigde vetzuren. Dit is bijzonder gunstig voor
een goed verloop van de vergisting. Verder heeft gist ook zuurstof nodig
voor de aanmaak van nieuwe gistcellen (8).Volgens de huidige inzichten
is beluchten van het afgekoelde wort absoluut noodzakelijk maar de intensiteit
van de beluchting mag niet worden overdreven. We mogen namelijk, zoals
we nog zullen zien, ook niet te veel gistcellen aanmaken.
Gisting
De hoeveelheid esters en hogere alcoholen die tijdens de gisting gevormd
worden is sterk afhankelijk van de gebruikte giststam. Onze keuze voor
de giststam bepaalt dus ook in grote mate de schuimhoudbaarheid. Daarnaast
kunnen we de schuimhoudbaarheid ook sturen via het verloop van het gistingsproces.
Een snelle start van de vergisting door een hoge ingisttemperatuur
zorgt voor een snelle daling van de pH en daarmee voor een snelle afname
van schuimpositieve stoffen. Verder zorgt een hoge vergistingtemperatuur
voor de aanmaak van meer hogere alcoholen. Daarnaast komen er door de gisting
ook meer kleine vetzuren vrij die samen met de gevormde alcohol esters
kunnen gaan vormen.
Het gebruik van een grote actieve giststarter in combinatie met een
lagere vergistingtemperatuur en het beluchten van het wort levert ook een
krachtige vergisting op welke resulteert in bieren met een goede tot zeer
goede schuimhoudbaarheid.
Lageren
Na de hoofdgisting moeten we het bier zo snel mogelijk van de gist
halen door het over te hevelen en het in een ander vat of glazen fles te
lageren. Doen we dit niet dan kunnen we te maken krijgen met de negatieve
gevolgen van het uiteenvallen van de gistcellen (de brouwersterm voor het
uiteenvallen van gistcellen is autolyse). Uit de gistcellen komen aminozuren,
vetzuren en enzymen vrij. Deze enzymen zijn in staat eiwitten te splitsen
en daarmee raken we de schuimvormers kwijt.
Overigens is het wel noodzakelijk dat bij het nagisten voldoende gistcellen
aanwezig zijn. Als dat niet het geval is dan zal de tijdens de hoofdgisting
gevormde diacetyl (een stof met een boterachtige smaak) niet tot onder
de smaakdrempel afgebroken worden.
Hergisting op de fles
Als amateur-brouwers zijn we gebonden aan de hergisting op de fles
voor de vorming van voldoende koolzuurdruk. Voor de schuimhoudbaarheid
is dit wat jammer. Ten gevolge van de hergisting krijgen we meer esters
en het bier blijft in contact met de gist. Toch is hergisting op de fles
naar mijn idee voor de zelfbrouwer een zegening. Door de hergisting wordt
alle zuurstof die in de fles zit volledig verbruikt, hetgeen de algemene
kwaliteit van ons bier ten goede komt.
In Brauwelt, het vakblad voor de professionele brouwer, is in 1993
een artikel verschenen met onderzoekgegevens met betrekking tot schuimhoudbaarheid
van flessenbieren (9). Bij dit onderzoek zijn weizenbieren (een Duits witbiertype)
met en zonder hergisting vergeleken. De bieren zijn op twee manieren ingeschonken
te weten met een robot en gewoon met de hand. Ook is gekeken naar de invloed
van de leeftijd van het bier. De resultaten van het onderzoek zijn te zien
in de volgende twee tabellen. De vermelde waarden staan voor het aantal
seconden voor het inzakken van 2 cm schuim.
Schuimhoudbaarheid met een robot ingeschonken weizenbieren
|
|
14 dagen oud
|
60 dagen oud
|
120 dagen oud
|
Weizen met hergisting op de fles |
155
|
137
|
120
|
Gefilterde weizen |
133
|
137
|
102
|
Schuimhoudbaarheid met de hand ingeschonken weizenbieren
|
|
14 dagen oud
|
60 dagen oud
|
120 dagen oud
|
Weizen met hergisting op de fles |
242
|
218
|
172
|
Gefilterde weizen |
235
|
211
|
206
|
Te zien is dat de schuimhoudbaarheid van de bieren met de tijd achteruit
gaat. Verder valt het op dat de bieren met hergisting juist een hogere
schuimhoudbaarheid hebben dan de gefilterde bieren. Naar mijn idee moeten
we de oorzaak hiervan zoeken in het feit dat weizenbieren met hergisting
op de fles een hoger koolzuurgehalte hebben. Het is duidelijk dat we de
schuimhoudbaarheid van een bier niet mogen ophangen aan één
factor.
Slotwoord
Bierconsumenten hechten een grote waarde aan een goede schuimhoudbaarheid.
Schuim wordt gezien als een belangrijk kwaliteitskenmerk. Elke cafébezoeker
zal een bier zonder schuim afwijzen. Waarom zouden wij als zelfbrouwer
dan wel genoegen nemen met een bier met een slechte schuimhoudbaarheid.
Maatregelen die we kunnen treffen voor een betere schuimhoudbaarheid
zijn kort gezegd:
-
het gebruik van ongemoute granen en lichtgekleurde caramoutsoorten;
-
het inmaischen op een hoge temperatuur (52ºC of hoger);
-
het aanhouden van een korte eiwitrust (snel naar 60ºC of hoger);
-
het niet langer koken van het wort dan 90 minuten;
-
het voldoende beluchten van het wort, overdrijf daarbij echter niet;
-
het aanhouden van lage vergistingtemperaturen (tussen de 18 en 22ºC);
-
het bier op tijd overhevelen.
Dat uw bieren mogen schuimen.
Referenties
-
P. Hildebrand, lezing 'Formation and Stability of foam in Draught Guinness'
gehouden tijdens de op 24 april 1998 studiedag ‘Trends in de Brouwerij’
aan de KaHo St. Lieven te Gent.
-
Markus Fizner, Verbesserung der Schaumhaltigkeit des Bieres, Brauwelt
nr. 16/1996, Verlag Hans Carl Nürnberg.
-
Cursus 'Sensorische eigenschappen en degustatie van bier', KU Leuven
- Brewing Research Group en KaHo St. Lieven, Departement KIHO Onderwijseenheid
Biochemie-Brouwerij, Leuven - Gent 1996-1997, inleidende les d.d. 26 oktober
1996.
-
Prof. Ludwig Narziß, Abriß der Bierbrauerei, Ferdinand
Enke Verlag Stuttgart, 5e druk 1986.
-
Dr.-Ing. Karl-Ullrich Heyse, Handbuch der Brauerei-Praxis, Verlag
hans Carl, 2e druk 1989.
-
J.S. Hough en D.E. Briggs, Malting and Brewing Science, Chapman
and Hall, tweede druk, 1982.
-
J. Engelmann en K. Wasmuht, Einfluß de Abläuterung auf Gärung
und Biereigenschaften, Brauwelt nr. 40/1992, Verlag Hans Carl Nürnberg.
-
John Palmer, Sterol syntesis, in de rubriek Readeers' Tech Notes
in reactie op opmerkingen van Al Korzonas, BrewingTechniques, Vol 6, no.
1 (1998), Eurgene USA.
-
Dr. Walter Hagen en Prof. Dr. Heinz Weyh, Zur Bestimmung der Schaumhaltbarkeit
und Schaumstabilität von Flaschenbier, Brauwelt nr. 3/1993, Verlag
Hans Carl Nürnberg.
Jacques Bertens
Eerdere publicatie
Dit artikel is eerder gepubliceerd geweest in het vakblad voor de amateur
wijn-, bier- en likeurmaker en verwante hobby's Proost,
nr. 27, mei/juni 1998.
|